zondag 16 februari 2020

Hoogwater en februaristorm



Zo'n 130 tot 150 kramsvogels in een weiland. Samen met zo'n 300 spreeuwen. Maar dat aantal is voor die laatste soort alweer een stuk gewoner. 



Ik kreeg ze lang niet allemaal op de overzichtsfoto. 




Een collegavogelaar vertelde mij dat hij jaren geleden naar Limburg was afgereisd om een middelste bonte specht te kunnen zien. Vandaag de dag is het een kwestie van twintig minuten fietsen. Het gaat hier goed met de vogel. 





Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ik pas bij bosbezoek twee de mibo op mijn 2020-jaarlijst kon bijschrijven. Twee vogels zelfs.





Het ietwat krakende geluid in de boomtoppen kon ik niet direct thuisbrengen. Even later zag ik ze met z’n drieën bakkeleiend door het bos vliegen en viel het kwartje. Grote lijsters. Had ik gelijk kunnen weten. Want ik had ze daar al eerder gezien.





Na de middelste bonte spechten fietste ik langs een akkerland waar ik eerder veertien watersnippen had geteld.





Nu zaten er vierenveertig! Verspreid over de akker.





En mooi in het zonnetje, dus ik heb opnieuw wat plaatjes geschoten. Waarvan deze mijn favoriet is. Op de een of andere manier fascineert deze foto me. Alsof er zich iets tussen deze twee snippen afspeelt waar ik geen weet van heb. Veel verder dan "Heb jij al iets gevangen?" zal het echter wel niet gegaan zijn.





Extra leuk als er tijdens het watersnipwatchen een grote gele kwikstaart in de sloot voor je landt.





Door naar het hoogwater. Uiterwaarden in de Gelderse poort waren veelal onbetreedbaar zonder zwemvliezen aan je voeten. Maar goed kijken vanaf de dijk kan ook bijzondere natuurwaarnemingen opleveren. Zoals dit reetje op een krib. Totaal onzichtbaar zonder verrekijker. Lees: is het niet óntzettend knap dat ik hem daar heb ontdekt?






Heel bijzonder was de vondst van deze vogel. Die je normaal gesproken alleen maar ziet als-ie in het bos vlak voor je neus in paniek opvliegt. De gehoopte voor het water op hun burcht gevluchte bevers kwam ik niet tegen. Maar deze houtsnipwaarneming was me veel meer waard. Ook al bewoog hij nog geen milimeter. (‘Of is het toch een stuk hout...?’) Ik kon hem alleen maar op grote afstand vanaf de dijk, vanuit deze hoek, door de takken heen vogelgraferen.





Een uurtje of wat eerder had ik zijn borst tussen de ganzen nog anderhalve seconde voor die van een roodhalsgans aangezien. (Toch weer wat gratis opwinding door mijn lijf.) Nu was het natuurlijk gelijk overduidelijk een mannetje fazant.





Zondag 9 februari: storm! Hét moment om een plaatje van een stormmeeuw te schieten. Slechts één exemplaar tussen de kokmeeuwen. Hij staat vlak voor het stormgolfje natuurlijk.






Twee dagen later. Het is voor mij de sport om steeds een dier op mijn foto’s te krijgen. Bij deze kanovarende mannen in de Lentse waard heb ik helaas gefaald. Ik hoopte nog even op wat langsvliegende zalm. En een gryzzlybeer.





Het heeft toch nog een tijdje geduurd voordat ik hem dit jaar met zekerheid in beeld kreeg. Roodborsttapuit. Kon zich nauwelijks vliegende houden in de wind. 





Pas bij thuiskomst zag ik dat ik foto's van twee vogels had genomen. Mannetje en vrouwtje. Ze verstopten zich steeds in het struweel. Pas gearriveerd of overwinteraars? Stuur uw oplossingen naar...




Het water staat nog steeds hoog. Kokmeeuwen zal dat ‘n zorg zijn. Sterker nog, die weten wel raad met langsdrijvende drenkelingetjes.





Nog meer dierloze foto’s. De Oranje Nassau III in de storm levert desondanks een behoorlijk spectaculair plaatje op.





Ook de Damina-K had het niet makkelijk.




Nog meer geplons. Beeldrijm! Deze keer wat badderende spreeuwen in een weiland. Vergezeld door zo'n achtenveertig kramsvogels. 




Of een ijsvogel zich iets van het hoogwater aantrekt? Je zou denken van niet. Er drijft wel flink meer troep in het water. Wat het duiken zou kunnen bemoeilijken.





In 2016 kon ik mezelf voor m'n verjaardag op een Syberische braamsluiper én een roodhalsgans trakteren. De jaren daarop probeerde ik die stunt tevergeefs te herhalen/evenaren. Ook dit jaar kwam ik niet verder dan zeven puttertjes.




En een dode haas. Waar even eerder nog een buizerd op zat. Volgend jaar hopelijk weer meer geluk.




Mooi vanaf de Oosterhoutse Waaldijk te zien: de slechtvalkbroedkast. Mét, toen ik er langsfietste, een paartje slechtvalk. Het verschil in grootte is duidelijk te zien. De kleinste is het mannetje. 





Mijn eerste 2020-patrijzen. Vier stuks. Tenminste, zoveel heb ik er gezien. 





In het struweel zouden er best wel meer hebben kunnen zitten. Lekker onzichtbaar. Wegduikend voor enge mannen op de dijk.




Ik hoopte tegen beter weten in dat de twee eiders nog in de Slijk-Ewijk-plas zouden zitten. Onderweg kwam ik wél Opa van de Boerderij tegen. Het stripfiguurboertje dat geschreven en getekend wordt door collega Herman Roozen. Die verdient een mooi plaatsje in mijn blog.




























Doe ik er ook nog een oud verjaardagskarikatuurtje van Herman bij. Samen met Billy Bankbiljet. Een gezamenlijke creatie van een hele poos geleden.

Morgen maar eens kijken of de laat op de dag ontdekte ijsduiker nog in de Bemmelse polder vertoeft.





En óf hij er nog vertoefde! Samen met o.a. ontdekker J. en haar man E. heb ik van deze forse duiker kunnen genieten. Heel even zwom hij redelijk dichtbij. Daarna zag ik hem alleen nog maar van grote afstand. Ter plekke leek het steeds of hij vlakbij de oever aan de overkant zwom. Gezichtsbedrog. In werkelijkheid zwom hij veelal midden in de plas.




Dus dan probeer ik er maar weer wat herkenbaar decor bij te schieten.





Of een koe.




Of een knobbelzwaan.




De sport is om hem met gespreide vleugels of met een prooi in zijn snavel te vogelgraferen. Da's heel lastig als hij honderdmiljoenmiljard meter verderop zit.




Het is nog maar 15 februari en de eerste Arnhemse grutto's zijn alweer gearriveerd. Voorbodes van de lente. Dus van harte welkom. (Al op 8 februari voor het eerst gesignaleerd vlakbij Waterrijk-Oost. Toen nog Nijmeegse grutto's.)



En een mooi duo om dit blogbericht mee af te sluiten.

dinsdag 4 februari 2020

Vogelen met de Stripmaker des Vaderlands



23 oktober 2019

Met mijn vinger voor mijn mond geef ik aan dat ze niets moet zeggen. “Ik ben geboren in 1969. Mijn moeder was huisvrouw, mijn vader rijinstructeur. Als kind zat ik altijd al te tekenen. Op die lantaarnpaal zit een kokmeeuw. Je kunt hem herkennen aan zijn rode pootjes, rode snavel en zwart koptelefoontje.” Margreet de Heer, Stripmaker des Vaderlands, was naar Nijmegen gekomen voor een stripinterview met de op een na beste stripmaker van deze prachtige stad. En ik wilde haar bij aankomst op het stationsplein gelijk overvallen met een lollige opening van ons gesprek.



Margreet maakt heel leuke strips die gewoon door mensen waar niks mis mee is gelezen kunnen worden. En waar je ook nog wat van opsteekt. Steun de plaatselijke stripwinkel en koop daar bijvoorbeeld Filosofie in beeld, Wetenschap in beeld of Liefde in beeld. Of bestel ze bij de SDV zelf.

Bij wandelbrug Ooypoort vertel ik haar hoe ik zware gesprekken met psychologen en artsen had gehad om tot mijn keuze te zijn gekomen. Eerst moest ik het voor mezelf accepteren. Langzaamaan ging ik steeds meer groene kleding dragen. Opbouwend vanaf de sokken. Steeds vaker durfde ik me in het openbaar te vertonen met een verrekijker om mijn nek. Toen kwam de fysiek gesproken grootste en zwaarste stap. Ik liet een vogelaarsbaardje groeien. De transitie was compleet. Ik was een vogelaar!

In het nog maar net geopende koffiehuis De Oude Waal genoten we een lunch. Waarbij de hond van de buren mijn arm stiekem een kopstoot meende te moeten geven. En ik gelijk wist wat de temperatuur was van de koffie die over linkerarm en tosti spatte. Margreet is een kattenmens. En ik ben een liefhebber van dieren die voor me wegvluchten. Dus de hond en zijn actie werden niet door ons gewaardeerd.

Ik had Margreet een grote gele kwikstaart, de Ooijpolderklapekster en een mogelijk ijsvogeltje beloofd. En rekende minstens op een weiland stampvol grote zilverreigers en nóg stampvoller met grazende kolganzen. Met her en der biddende torenvalkjes, een goedvogelgevulde Oude Waal en tientallen groenlingen, putters en vinken in de verdorde zonnebloemveldjes.

Viel dat tegen! Heel in de verte wilde nog wel een grote zilverreiger langszeilen. In de Oude Waal zat een heel klein groepje kieviten en kokmeeuwen. En met pijn en moeite kon je wat zangvogels rondom de zonnebloemen horen roepen, of als silhouetjes zien langsvliegen. En ik altijd maar kwebbelen dat ik ongelooflijk veel vogelaarsgeluk heb.




God-zij-dank liet het witte stipje de klapekster zich nog even zien voordat hij verjaagd werd door een tweetal landbouwmachines. En behoorlijk onder de indruk, als nog nooit gevogeld hebbende, liet Margreet zich een enthousiast “Wauw!” ontglippen toen er een buizerd in mooi licht voor ons langs vloog. (Terwijl ik liever had gehad dat ze “Buizerd!” had geroepen bij het passeren van een wouw.)




Terwijl Margreet opvallend verheugd de toch nog ontdekte klapekster bekeek met de oude verrekijker van mijn vader, meldde ik haar dat ik even eerder een vreugdedansje had gemaakt. Want dat moest natuurlijk wel in het door haar getekende stripinterview.

“Je had dat hek wel even kunnen openmaken!” Lachte de boer terwijl hij uit zijn tractor klom. We hadden net de plek voor het weilandhek verlaten. Waar we waren gaan staan om de tractor op het smalle landweggetje door te kunnen laten. “We dachten dat je er wel overheen zou rijden!” Had een actueel adremme reactie geweest kunnen zijn, bedachten we tijdens het vervolgen van onze wandeling.




Tegen het eind van de wandeling kon ik Margreet een iets eerder beloofd kbv’tje laten zien. Na haar puzzelmind eerst een kwartiertje op de afkorting te hebben laten knagen. Bij een in de struiken wegduikende vogel deed ik het standaard vogelaarsgrapje uit de doeken: klein bruin vogeltje. Het flauwe grapje werd gecompenseerd door de waarneming van een in mijn ogen grote, maar in Margreets filmogen kleine, midden op de dag vliegende vleermuis. (Merk vooralsnog onbekend.)

Voor iemand die nog nooit gevogeld had was het al bij al een geslaagde wandeling. Dingen die ik al tijden doodgewoon vind, of al niet meer zie, kunnen voor een beginner nog best boeiend zijn. 
Behoorlijk moe, en enigszins uitgedroogd, omdat we allebei een flesje water waren vergeten, namen we bij de dichtbijzijnste bushalte afscheid. En strompelde ik toch wel tevreden naar huis. In lichte doodsangst voor het stripinterviewresultaat. Omdat ik weer eens ongefilterd had geroepen wat er allemaal in mijn half autistische hoofd was opgekomen.




“In de natuur zijn wilde eenden stukken schuwer dan in de stad. Die passeer je niet zonder dat ze het water in vliegen, Stripmaker des Vaderlands!”

“Ha, dat zullen we nog wel eens zien!”





“Nou ik... Verdikkie!”





Sukkel!





Het vijfpagina (!) stripinterview van Margreet is heel leuk geworden. Het staat in de Eppo die deze week uitkomt (nr. 3 - 2020). De gruwelijke cover is van mijn hand. Naar een idee van Margreet. Op Instagram heb ik een making-of van de tekening geplaatst.