dinsdag 18 augustus 2020

Krombekstrandloperrecord




Zo zijn we niet getrouwd! Een beetje de exoot uithangen in Waterrijk-Oost. Als ontsnapte zilvertaling ga je maar mooi ergens in een achterafparkvijvertje zitten foerageren. Niet in mijn favoriete, befietsbare natuurgebiedje. Kom nou.



Welja, nog zo’n grapjas. Ringtaling. Lijkt me een heel smakelijk hapje voor een zeearend.



Deze eend kon ik niet direct thuisbrengen. Weer een ontsnapte exoot? Soepeend? (Vast die laatste.)



Dan toch liever een doodgewoon, juveniel waterhoentje.



Of een doodgewone, juveniele kleine plevier.




 
"Trek in vlinders en libellen heb ik op de een of andere manier helemaal niet", eindigde ik mijn vorige blog. Dan weet je zeker dat ik een week later een uur op de fiets ga zitten om een zeldzaam vlindertje te twitchen. De sleedoornpage zou nummer 31 op mijn vlinderlevenslijst worden. Dan kan ik het toch niet laten om dat beestje te gaan zoeken. Toevallig zaten er ook twee krooneenden in de buurt. Dus ik kon een dubbele slag slaan.



Een vrouwtje (deze foto) en een juveniel. Ik had geluk dat ze redelijk dichtbij zwommen en ik ze op tijd in de smiezen had. Normaal gesproken had ik ze niet zo makkelijk kunnen vinden tussen de tientallen/honderden andere watervogels. De mannetjes pik je er een stuk makkelijker uit.



De sleedoorntjes had ik ook snel te pakken. Ik vond er een stuk of drie. En had zelfs het geluk een duobewijsplaatje te kunnen schieten. 



'Photobomb'. Een jaloers klein koolwitje wilde ook op de foto. Beu van het continu genegeerd worden door de bezoekende vlinderaars. 
Deze foto laat mooi zien dat de sdp maar een klein vlindertje is.



Toch een mooi beestje. 




Op de terugweg kwam ik onverwacht ook nog twee hier eveneens vrij zeldzame kleine parelmoervlinders tegen. Iets te lang in de brandende zon, netjes op het pad gewacht tot ze dichtbij genoeg kwamen voor een plaatje.





En iets te weinig zonnebrand in m’n nek gesmeerd. (Au.)



Hij zag mij eerder dan ik hem. Anders had ik hem misschien zonnebadend op een boomstronk kunnen fotograferen. In plaats van weggevlucht in het gras. (Altijd weer dat gevoel van nederlaag, als je een diertje hebt opgeschrikt. Je weet dat zo’n zandhagedis geen geld voor een psycholoog heeft. Om hem over dit trauma heen te helpen.)



Snel terug naar de vogels. Twee meneren. Grasmus en roodborsttapuit. Mevrouw grasmus bleef net niet lang genoeg zitten voor een triofoto. 
  




Familiebezoek. Of ik wist wat die enge gele vlieg in de tuin was. Daar heb je mooi de waarneming.nl-herkenningssoftware voor. Geen angel, dus nee hij steekt niet. Zijn naam is afschrikwekkender dan het beestje zelf. Doodskopzweefvlieg.


Op de terugweg van het familiebezoek. Een torenvalk kijkt jaloers mokkend toe als hij z’n buurvrouw een lekker muisje ziet oppeuzelen.



Op de uitbuikfoto géén hinderlijke waas voor haar kop. 
Mag ik nog ‘kop’ zeggen? Dieren krijgen steeds vaker hoofden en benen toebedeeld, valt me op. 'De hond schudde zijn hoofd, terwijl hij met zijn armen een gat in het gazon groef.' Nou ja, als dieren er menselijker door behandeld worden, dan ga ik niet de taalpurist uithangen.




Bij kastelen, ruïnes en oude muren, altijd alle hoeken en gaten afzoeken. Je weet nooit of er een leuk vogeltje te zien is.




Een steenuil bijvoorbeeld.




Op de brug van dezelfde ruïne: grauwe vliegenvanger met doodskopzweefvlieg in zijn snavel. Oké, ik geef toe, dat laatste is een wilde gok.




Een kasteel verderop: holenduif. Onder andere herkenbaar aan de groene, glanzende halsvlek. (De houtduif heeft er nog een witte vlek bij.)




Niet mopperen over de hittegolf. Niet mopperen over de hittegolf. Eigenlijk had ik me voorgenomen om me een week thuis met gesloten gordijnen op te sluiten i.v.m. die @€#%!!! hittegolf. Maar de door vogelaarcollega P. op een kwartiertje afstand fietsen ontdekte krombekstrandloper kon ik echt niet laten schieten.



















Ik had geluk. Hij liet zich uitstekend bekijken, op korte afstand.

 
De krombekstrandloper lijkt nogal op de bonte strandloper. Dus dan is het prettig als die vogels ter vergelijking even naast elkaar gaan wandelen. De krombek heeft iets langere poten en een iets langere naar beneden lopende snavel. De bonte s. heeft, voor zolang het nog duurt (prachtkleed) een duidelijke zwarte buikvlek.

P. was al verdwenen toen ik bij de Lentse waard aan kwam fietsen. J. was er nog wel. En L. en V. kwamen even later ook nog opdagen. Die laatste kon ik mooi even geniepig uithoren. “Zit de grauwe klauwier nog steeds op zijn vaste plek, V.?” Vroeg ik met mijn alleronschuldigste blik. V. keek dwars door mijn doorzichtige grauwe-klauwierinformatielospulkpoging heen (nee, past niet op een scrabblebord) maar gaf wel te kennen dat die vogel daadwerkelijk op de lijst van te bezichtigen vogels stond voor de excursie die hij een paar dagen later zou leiden. Die excursie wilde ik eigenlijk aan me voorbij laten gaan wegens de eerder genoemde @€#%!!! hittegolf. Nu meldde ik me toch maar aan. 


Dat was even schrikken. Twee VWG-excursieleiders te water geraakt! Het verhaal gaat dat de rechterpersoon zijn schoenen nog aan had!



Nee, er zat geen zeldzame vogel. Wel een zeldzame libel. De kanaaljuffer. Als ik het water in was gelopen dan had ik er misschien ook een determineerbare foto van kunnen maken. Dat is het verschil tussen twee gepassioneerde, leergierige natuurkenners en een lange malloot die lollige tekstjes onder natuurfoto's schrijft.




Even eerder had ik dan toch mijn 2020-grauwe-klauwier kunnen bijschrijven op mijn jaarlijst. Een mooi mannetje, op flinke afstand. 




Volop oeverlopers deze maand. Het is altijd mooi om te zien hoe ze al roepende laag over het water schieten. Op de oever kun je ze onderscheiden van witgatjes door de witte nike-streep op hun zijkant. In vlucht zie je die streep over hun vleugels lopen.
 


Op een waterrietzangerwaarneming bij de Kraaijenbergse Plassen hoopte ik niet eens meer. Maar een rietzangerwaarneming durfde ik wel een kansje te geven. Meer dan een koninginnenpage en een zingende cetti’s zanger wist ik echter niet uit het struweel te pulken. Een eindje doorfietsen voor wellicht de allerlaatste 2020-kans op een wielewaalwaarneming dan maar. Deze keer had ik geluk. Ik zag er drie wegvliegen, terwijl er nog drie juvenielen in de boom achterbleven.

Nou ja, dat laatste dacht ik. Het blijken grauwe vliegenvangers te zijn. Terwijl ik nog een zekere wielewaal dezelfde bomen zag verlaten. Ook had ik ze horen schreeuwen. Of was dat alleen bij de eerste drie wegvliegende vogels? Heb ik mijn camera misschien op de verkeerde vogels-in-slecht-licht gericht? Vogelen blijft lastig als je ze ziet vliegen! 

Aan draakvliegen zou ik dus ook niet meer doen. Maar ja, met zo weinig vogels in de buurt ga je de mooi poserende gevallen toch maar fotograferen. En ze dan thuis heel lui in een fotoherkenningsprogramma gooien. Dat leverde me twee lifers op. Deze vroege glazenmaker.



En deze blauwe breedscheenjuffer. Van libellen zou je overigens prachtige, grafische, gestileerde afbeeldingen kunnen maken. Strakke totempalen met vleugels. Misschien iets voor mij, als ik later groot ben. 


Nooit eerder zoveel bosruiters gezien in de Oude Waal. Elf stuks. Een dag eerder telde M. er zelfs veertien. Ook elders kwam ik ze meer tegen dan normaal. Van de watersnippen (bovenaan op de foto, goed kijken) telde ik er zes. Blauwe reigers laat ik veelal ongeteld. (Ik doe aan cherrypicking.) Wat deze jongen met die tak van plan is weet ik niet. Het is er een beetje laat voor om nu nog een nest te bouwen.


Kijk, dat is nog eens een leuke blogafsluitvogel! Een zelfontdekte juveniele zwarte ooievaar. Ik wandelde rustig naar mijn fiets om hem van wat dichterbij te gaan bekijken. Was-ie opeens spoorloos verdwenen! Nergens meer kunnen terugvinden. Nou ja, het subtiele vreugdemomentje pakt niemand me meer af.

Edit.

Ik voeg toch nog een bijzondere ontdekking aan dit al eerder gepubliceerde bericht toe. Ter plekke wist ik het groepje van zeventien steltlopers in de Oude Waal niet te determineren. Ik dacht aan bonte strandlopers maar kon geen zwarte buikvlekken ontdekken.

Onderweg naar huis, om ze op m'n computerscherm te determineren, meldde vogelcollega J., die ik op de dijk blijkbaar niet herkend had omdat ik aan autoblindheid lijdt, dat het juveniele krombekstrandlopers waren. Zeventien vogels! Normaal gesproken zijn we al blij met één krombek die ons werkgebied bezoekt.

Toch eens opzoeken wat het recordaantal krombekstrandlopers in ons werkgebied is. Vijftien vogels in 1978. Ik ben de ontdekker van een nieuw record! Ik ga de boeken in! Tranen in m'n ogen van ontroering. Dat snap je. Op de foto ook een bosruiter (links) en een groenpootruiter.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten