woensdag 30 mei 2018

Witvleugelstern



Een van de blauwe-reigernesten in de Bemmelse polder. Ik kon niet zien of er al jongen in het nest zaten.




Een jonge witte kwikstaart in het zonnetje.



Bij deze foto moet ik aan het werk van Giorgio Morandi denken. Alleen schilderde die liever potten en flessen en (bij mijn weten) geen onscherpe boerenzwaluwen. Wat een mooie mantels dragen die vogels, hè?






Haas met paniekoog.





Normaal gesproken zie en vooral hoor je veldleeuweriken eindeloos, torenhoog in de lucht zingen. Dit exemplaar zocht het wat lager op. En was in het avondlicht prachtig te bekijken. Én beluisteren. Dat eindeloze zingen doen ze blijkbaar ook vanaf de grond. Weer wat geleerd.


Hoe hij klinkt? Luister maar een stukje. Heerlijk lentegeluid.




De vlakbij vertoevende blauwborst liet zich minder goed bekijken. En kwam qua volume nauwelijks boven de zingende veldleeuwerik uit.





Hoe gaat het met de zwarte sterns? Nou goed. Volgens mij. In de tijd dat ik er was werd er niet meer gepaard. Maar sommige vogels leken al in broedhouding op het nest te zitten.





Hier en daar bracht een mannetje een ondefinieerbaar glibberdingetje voor een vrouwtje mee. En op een enkel nest kon ik al een ei ontwaren. Voor de cijferliefhebbers: er liggen zesendertig nestvlotjes in de Oude waal. Ik had niet het idee dat ze allemaal bezet waren. Van het zestal vlotjes in de nieuwe geul verderop werd vooralsnog geen gebruik gemaakt.






In het jaar van de huiszwaluw werd het toch eens hoog tijd om deze metselende vogeltjes eens goed te bestuderen. Normaal gesproken moet je dan met je verrekijker voor iemands huis gaan staan. Om ze onder de dakgoot bezig te zien. Een ongemakkelijke situatie. Verder dan schielijk langs zo’n huis fietsen en heel snel even verrekijken ben ik nooit gegaan. Als ik de huiszwaluwexcursie van een paar jaar terug niet meetel. Nu nestelt er echter een grote kolonie op een van de bruggen bij Lent. Ideaal om ze eens uitgebreid te bekijken. En fotograferen.






Aan de oever werd modder verzameld voor hun omgekeerde kleihutjes.




Als kleine balletjes wordt de klei in hun snavel vervoerd. Het bezorgt je een moddersnuit. Maar je slaat er geen modderfiguur mee. En zo’n moddermasker houdt je gezicht jong en rimpelvrij. (Help me herinneren dat ik deze grappen schrap en iets beters moet verzinnen.)




Toen ik begon met vogelen vond ik het buitengewoon moeilijk om de verschillende soorten zwaluw uit elkaar te houden. Ook al zijn het er maar vier. (Ik tel de nachtzwaluw niet mee. Maar dat is ook eigenlijk geen zwaluw. De gierzwaluw ook niet. Maar die tel ik lekker inconsequent wél mee.)





Had iemand me toen gezegd dat de huiszwaluw ook wel vliegende orca wordt genoemd dan had ik hem een stuk sneller kunnen thuisbrengen.





De witte stuit is ook een goed herkenningspunt.






Vooral met goed weer is het hartstikke druk in de Lentse waard. Maar ik ga die buitengewoon leuke vogeltjes zeker nog eens bekijken. Dan bén ik maar een raar figuur met een fotocamera aan het water.








Door naar Waterrijk-Oost. Daar voerden wat karperachtige vissen een waterballet op. (Of ze zaten gewoon lekker te paaien. Met z’n drieën.)





In deze tijd zie je overal jonge vogels. Deze meerkoeten zijn al wat ouder en een stuk minder afstotelijk dan die op de foto van vorige week.





Drie ‘lelijke jonge eendjes’. (Knobbelzwanen, ja.)


























Jonge kluten hebben gelijk al zo’n grappig opgewipt snaveltje.




Ontzettend felle vogels trouwens, die kluten. Kraaien, meeuwen, buizerds... ze jagen er fel en onbevreesd achteraan. Op de een of andere manier had deze kluut het op een vrouwtje wilde eend voorzien. Terwijl ik geen jongen in zijn buurt zag die hij moest beschermen.
 



De wilde eend had wel jongen. Eendje zwom er voor haar. De anderen zwommen aan de andere kant van het gaas. De moeder zocht wanhopig naar een opening. Of ze die gevonden heeft weet ik niet. Ze raakte uit beeld toen ik vogelgraaf R. tegenkwam. Die mij een tweetal temmincks strandlopers aan de andere kant van de A325 tipte.





En die een tijdje later opgewonden achter mij aan kwam fietsen omdat hij zojuist een bijzondere stern had gezien. Samen met wat andere vogelaars bij de vogelwand probeerden we hem terug te vinden. Heel hoog in de lucht zag ik een zwarte stern ‘waar iets mee was’. Witvleugelstern! Nieuwe Gelderse vogel! 





R. wist nog aardige foto’s van de vogel te maken. Maar mijn camera weigert zwarte stipjes hoog in de lucht scherp te stellen. Dus voor mij zat er geen bewijsplaatje in. Helaas liet de stern zich daarna niet meer zien.





Door naar de temmincks strandlopers. Een week eerder voor het eerst gezien. En gelijk kondigden de twee volgende zich al aan.







Ze lieten zich goed bekijken. 






Blijkbaar zijn ze geen mensen gewend. Want behalve een argwanende blik die ik toegeworpen kreeg, trokken ze zich niks van de fotograferende slijksluiper aan.







Bovenaan dit bericht kon ik geen jongen ontdekken op de nesten van de blauwe reigers in de Bemmelse waard. Nu lieten ze zich goed bekijken. En nee, ik ben niet in die metershoge boom geklommen. Ik zat gewoon op de dijk te telelenzen over een grote plas water heen. 




Aan het eind van het wandelpad richting kijkwand, in het Waterrijk-Oost, herkende ik de silhouetten van twee patrijzen. In Arnhem zijn die al roodbeletterd. Bij ons in Nijmegen (nog) niet. Tijdens het schieten van dit ver-weg-bewijsplaatje hoorde ik opeens op een paar meter afstand naast mij de onmiskenbare zang van een... een... Verdraaid, hoe heet die vogel ook alweer? Ik kom er even niet op. Maar blij verrast dat ik was!

De patrijzen maakten een schriksprongetje toen een zwarte kraai ze kwam vergezellen en snelden het struweel in. Toen ik even later hun richting op was gewandeld en stopte om naar een bosrietzanger te luisteren, schoten ze opeens vlak voor m'n neus als een raket de lucht in. Waarbij ik me, behalve dat ik me wild schrok, ook afvroeg hoe die vogels op précies hetzelfde moment met zo'n enorme vaart kunnen opvliegen.


Zó'n lastig te fotograferen vogel. Mannetje rietgors. Negen van de tien keer wordt zijn kop één grote zwarte vlek. Nu zie je z'n oog, met glimlicht, en zelfs wat details op zijn vogelgezichtje. Zo'n diagonaaltje prikkeldraad vind ik ook wel wat hebben. Al heb ik bij foto's maken altijd het liefst dat de vogel op iets zit waar je hem normaal gesproken nooit op ziet. Gek genoeg willen de meeste natuurfotografen juist een foto zonder menselijke attributen. Met als gevolg hele rijen met elkaar inwisselbare foto's.



Ik dacht dat jonge meerkoeten lelijk waren. Maar ooievaarsjongen doen er niet voor onder. Hier zitten ze met opengesperde snavels tegen de warmte (dertig graden!) in de schaduw van pa of ma. Die zijn/haar snavel ook wijd open had staan.
BewarenBewaren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten